vrijdag 6 juli 2007

WO I en de buurtsuper

Frankrijk heeft net als de Verenigde Staten grote supermarche’s aan de rand van de stad. Nederland buurt-supers in winkelcentra. Economen weten wel een verklaring: dat komt deels door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918, voor wie de canon niet goed in het hoofd heeft).
Niet dat er toen al supermarkten waren, die werden pas in de jaren zestig als zelfbedieningswinkel geintroduceerd toen de kruidenier te duur werd om alle aankopen af te wegen en aan te geven. Maar in de Eerste Wereldoorlog werd het fundament gelegd voor de part-time (of zelfs minder dan dat) werkende huisvrouw in Nederland. De rest van Europa stuurde de mannen naar het front en de vrouwen naar de fabriek. Nederland, toch al minder geindustrialiseerd en meer in handel, diensten en landbouw, bleef neutraal en de echtgenotes thuis.

Na de Tweede Wereldoorlog droeg dat ook nog bij aan een ander woningbouwbeleid in Nederland dan bv. in Belgie. Nederland liep in die oorlog juist relatief veel schade aan de woningvoorraad op (Rotterdam, Arnhem en omgeving, een deel van Den Haag, Middelburg, om maar een rijtje te noemen), terwijl Belgie en Frankrijk vrij goed gespaard bleven. Nederland zette in op sociale woningbouw en een gereguleerd huurbeleid, met als gevolg weinig koopwoningen. Er trokken ook veel mensen van het platteland naar de steden, forensen was onmogelijk. Dat in tegenstelling tot de Belgen. Die worden toch al met een baksteen in de maag geboren en bleven in hun eigen(doms) woning op het verstedelijkte platteland wonen en namen de trein via het uitgebreide spoorwegnetwerk naar hun werkplek. Het woningbouwbeleid was dus bij ons ook al geen reden voor vrouwen om te gaan werken, terwijl bij de zuiderburen de centjes voor de hypotheek op tafel moesten komen.

Dicht bij school
En zo ging Nederland de jaren zestig in met een van de laagste percentages werkende vrouwen en matige voorzieningen voor kinderopvang. Wat overigens nog steeds het geval is, alleen heet het nu het hoogste percentage deeltijdwerkers. En toen kwam de zelfbedieningswinkel, voorloper van de supermarkt. Winkels waren in Nederland dus bij voorkeur tegenover de school waar de huisvrouw vrijwel dagelijks lopend of met de fiets langs ging als ze de kinderen uit school ging halen. De kruidenier bleef waar hij zat en ontwikkelde zich tot supermarkt.

Daar kwam het ruimtelijke ordeningsbeleid nog eens bij. Groen was schaars, landbouwgrond geld waard. Stadsgrenzen waren hier helder bepaald, geen rommelzones en maar weinig gemeentes zouden een vergunning afgeven voor een weiland-winkel. Als er dan toch eens ergens eentje kwam (een ‘witte boerderij’ of de eerste Maxis bij Muiden in de jaren zeventig) dan had je geheid discussie. Over de toekomst en leefbaarheid van de binnenstad bijvoorbeeld.
Frankrijk had een nog sterker verouderde retailstructuur in de jaren zestig en zeventig, met smalle straten in oude binnensteden die moeilijk bevoorraadbaar waren. En plattelandswinkeltjes die dicht gingen in leeglopende dorpen. En bovenal dus sinds WO I veel werkende vrouwen die door de week helemaal geen tijd hadden elke dag de boodschappen te halen met de fiets. Daar wilden gezinnen wel op vrijdagavond of zaterdag naar de stadsrand om de auto voor de hele week vol te laden. Gelokt met goedkope benzine. Zo onstonden de LeClercs, Supermaches en Carrefoures. Ook heel makkelijk voor vakantiegangers op weg naar de zon. Bon vacance!

Er moet literatuur over deze cases zijn. In mijn studententijd, 25 jaar geleden las ik een artikel over de woningbouw in NL en Belgie. Ik dacht van prof. Priemus in ESB maar ik heb het nooit terug kunnen vinden. En over de opmerkelijke rol van de Nederlandse vrouw in het arbeidsproces is er al eens een proefschrift geschreven. Literatuursuggesties welkom.

Geen opmerkingen: