dinsdag 4 september 2007

Quiz Time II

Een aantal dagen geleden stelde ik de volgende vraag om het begrip opportunity cost toe te lichten:

Je hebt op naam een gratis toegangskaartje gewonnen voor een eenmalig concert van de Rolling Stones in de Arena, dat je niet door kunt verkopen.
Alleen was je van plan deze avond naar het eenmalige reunieconcert van ABBA te gaan. Je zou wel 50 euro voor zo'n kaartje over hebben, en voor 40 euro heb je er al eentje.
Wat is de opportunity cost van je bezoek aan de Rolling Stones?????


Wie dacht dat het nul euro was maakt in ieder geval de fout dat het gratis gekregen een rol speelt. Ook als iets gratis is, heeft het een opportunity cost, je kunt iets anders niet doen (in dit geval niet naar ABBA). Wie voor 40 euro kiest heeft begrepen dat er ook bij een gratis kaartje een opportunity cost is, maar let alleen op het geld dat het zou kosten om naar ABBA te gaan, niet om wat het je opbrengt. Wie 50 euro in gedachten had, zit er al dicht bij want die heeft begrepen dat als je naar de Stones gaat, je ABBA mist en dat zou je wel 50 euro waarde aan concertplezier opleveren. Maar ABBA is niet gratis, het kost je 40 euro, van dat geld had je (en kun je) wat anders kunnen doen: volgende week naar de film of twee mooie CDs kopen (desnoods van de Stones en ABBA). Per saldo mis je dus 10 euro als je niet naar ABBA gaat.

Het goede antwoord is dus 10 euro, namelijk de netto opbrengst van 50 nutswaarde (de willingness to pay) minus 40 kosten. Dat is het economisch surplus of consumentensurplus dat je ontleent aan het ABBA concert. Wie de Stones dus minstens 10 euro waard vindt, gaat naar de Arena, wie niet, naar ABBA.

Als je het niet goed had, is er niets aan de hand. Driekwart van de mensen met doctoraat (PhD) in de economie doet het ook fout. Ik ontleende deze test aan een geweldig leuk filmpje van Robert H. Frank, hoogleraar aan Cornell, die zijn nieuwste boek presenteert bij Authors At Google. Het boek heb ik inmiddels gekocht, gelezen nog niet. Het filmpje geeft het antwoord op de vraag waarom geldautomaten in de drive throughs in de US met braille zijn uitgerust (blinden krijgen immers geen rijbewijs), autos wel kindergordels hebben en vliegtuigen niet, en waarom bruidjes een dure jurk kopen voor eenmalig gebruik terwijl de bruidegom zijn herbruikbare tuxedo (in de US) vaak huurt. En voor economen een economische toelichting waarom het gemiddelde economische wetenschappelijke artikel teveel formules bevat.

Geen opmerkingen: