donderdag 18 oktober 2007

fabel van de bijen II

De orginele Fabel van de bijen is van Bernard Mandeville (1714), een Nederlandse arts en filosoof die na zijn afstuderen in Leiden wereldberoemd werd, behalve in Nederland. Vermoedelijk omdat hij in Londen ging werken. Hij was een voorloper van Adam Smith, de grondlegger van de economische wetenschap, in de zin dat hij morele vraagstukken omzette in economische en sociale. Hij toonde aan dat moreel verwerpelijke handelingen als diefstal tot werkgelegenheid leiden op gemeenschappelijk niveau. En bovenal was hij geinteresseerd in dat thema uit de Gouden Eeuw van overvloed en onbehagen.

In gecommercialiseerde samenlevingen, aldus Mandeville, leidt overvloed tot onbehagen, en dat onbehagen leidt niet tot minder consumeren, maar tot het najagen van meer overvloed. Naarmate mensen meer hebben, lijken ze zich scherper bewust te worden van hun (morele) tekorten. Dat leidt tot nieuwe bewegingen (zoals nu Slowfood) en die hebben steevast als gevolg dat ze tot meer in plaats van minder consumptie en productie leiden. De trends doen zich voor als verzet tegen consumptie, maar ze zijn een typische exponent van die cultuur.

En dat komt omdat kritiek op de consumptiecultuur chic is. Mandeville suggereert in zijn fabel dat er als vanzelf twee klassen mensen ontstaan in een commercialiserende maatschappij: de welvarende en de minder welvarende. In Marx zijn termen: de haves and have-nots. Die tweede groep gaat voor het onmiddelijke genot en heeft geen belang bij zelfverloochening. De eerste groep daarentegen bestaat uit "verheven, ondernemende schepselen die vrij van inhalige zelfzucht de verbeteringen van geest als hun mooiste bezittingen beschouwen. En doordat ze een echte waarde aan zichzelf toekennen, vinden ze slechts genot in het mooier maken van dat gedeelte waaruit hun uitnemendheid bestaat", aldus Mandeville. Het gevolg is dat deze groep niet minder koopt, maar zijn geld besteed aan gedistingeerde goederen.

De Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft dat inzicht meer recent in zijn boek Distinction (1979) nog eens nieuw leven ingeblazen. Hij wijst op de dynamiek in de standsverschillen. Noviteiten in levensstijl worden het eerst door de hogere sociale klasse geadopteerd en krijgen later een bredere verspreiding. Dan verliezen ze in snel tempo hun onderscheidend vermogen en moet de hogere klasse weer wat nieuws verzinnen.

Ik ontleen deze informatie deels aan twee boeiende essays, een van J. Mackenbach en A.J. Roskam, en een van P. Pekelharing en A. van Lenning, beide in een leuke bundel van H. Dagevos [LEI] en G. Munnichs over De obesogene samenleving. De bundel laat zien dat het overgewichtprobleem zeer complex is, maar dat is een ander verhaal.

Geen opmerkingen: