dinsdag 21 augustus 2012

Klassieke economie

Na Mandeville was er nog een tweede econoom van naam in de geschiedenis van de economische wetenschap die iets met Nederland had - of eigenlijk ook niet:: David Ricardo. Die werd namelijk in Londen geboren, maar verhuisde op jonge leeftijd naar Amsterdam om er te studeren. Dat hield hij maar twee jaar uit. Na Adam Smith werd de dienst in de jonge economische wetenschap uitgemaakt door een groepje Londenaren, en de Fransman J.B. Say (van de gelijknamige wet).
Waar eerder in de 17e eeuw William Petty het cijfermatige in de economie introduceerde, was David Ricardo de man van de modelmatige aanpak. In het paper Classical Economics [in: Warren Samuels, Jeff Biddle en John B Davis: The History of Economic Thought, 2003] is Denis O’Brien in navolging van anderen niet buitengewoon lovend over Ricardo. Zo voegde hij aan Smith een arbeidstheorie van waarde toe, die vooral problemen veroorzaakte tot ver na zijn tijd.
Ook over zijn rent-theorie, die in de landbouweconomie nog veelvuldig wordt geciteerd (“koren is niet duur vanwege de pachtprijs, maar de pacht is hoog vanwege de korenprijs”) wordt door O’Brien bestempeld als ‘one of the longest-lasting fallacies in the history of economics’. De koren-stelling klopt namelijk wel voor de situatie als er maar een product is, of wanneer je het over agrarisch product in zijn algemeenheid hebt, maar niet voor de kostprijsberekening van een individueel product / gewas: dan is er een opportunity cost die betaald moet worden om te voorkomen dat de grond voor het next-best alternatief wordt gebruikt. Macro en micro lopen hier dus uit elkaar en dat heeft niet iedereen direct door.
Productiekosten waren zo populair bij de klassieken omdat ze anders het risico liepen dat ze prijzen zouden verklaren uit prijzen. Ze wilden de evenwichtsprijzen dus ook anders onderbouwen. Maar J.B. Say en vooral de Ier Longfield zaten al dicht bij het feit dat waarde afhankelijk is van vraag en aanbod en dat de vraag afhankelijk is van het grensnut (marginale nut), en bij Say ook van de inkomensverdeling.
Er is ook nog een rechtzetting in het paper van O’Brien. Zo is Ricardo’s handelstheorie op basis van comparatieve voordelen eigenlijk van Robbert Torrens, die het idee twee jaar eerder publiceerde.
Verder was dit de tijd van J.S. Mill (die ook wel wat in het cooperatie-verschijnsel zag), Malthus en McCulloch (die het belang van uitvindingen onderstreepte, het begrip human capital aandroeg en daarmee het belang van onderwijs). Er was overigens geen sprake van een Laissez-Faire dogmatisme zoals wel wordt gedacht. 

Geen opmerkingen: