zondag 2 februari 2014

Frederiksoord

Frederiksoord is een plaatsje in Zuidwest-Drenthe, niet ver van Steenwijk. Het is nu bijna 200 jaar oud en heeft een bijzondere geschiedenis. Ik las er dit weekend een mooi boek (uit 2006) over: De Proefkolonie van Wil Schackmann. Het gaat over de bijzondere ontstaansgeschiedenis van deze (veen)kolonie. 

Het dorp werd gesticht door De Maatschappij van Weldadigheid, die in 1818 werd opgericht en  de eerste 52 proefkolonisten stuurde. Eind oktober 1818 arriveerden ze. De drijvende kracht achter deze Maatschappij van Weldadigheid was de hyperactieve Johannes van den Bosch, Generaal en later nog even gouveneur-generaal in Batavia (nu: Djakarta) die daar het cultuurstelsel invoerde. Broer Benjamin was de eerste directeur van de proefkolonie.
De Maatschappij van Weldadigheid begon in 1818 met een inzamelingsactie via committees in elke plaats die er toe doet. Men kan lid worden van de maatschappij en betaalt dan contributie. Het is een poging om iets te doen aan de enorme armoede in de steden en op het platteland met daarmee samengaande praktijken als vondelingen, wezen, bedelaars e.d. Drenthe was nog woest en leeg en kon ontgonnen worden. Net als eerder de Groningse Veenkolonien en veel later de IJsselmeerpolders.

De inzamelingsactie slaat enorm aan. Met recht een voorloper in het nieuwe koninkrijk van de TV acties in onze tijd. De maatschappij was niet-religieus, wat een noviteit was maar ook leek te passen in het nieuwe koninkrijk. Het idee dat je de armoede kunt bestrijden door werkeloze bedelaars naar een ontginningsgebied te sturen, spreekt aan.
Vervolgens krijgen lokale commissies rechten om een kolonist te plaatsen, die men moet selecteren. Dat is minder makkelijk dan gedacht.  Het moeten behoeftigen zijn, die echter wel in de landbouw aan de slag willen. Men stuurt ook minder geschikten, waaronder mensen waar men wel vanaf wil. Sommige kolonisten zullen het voortreffelijk doen, maar anderen zijn vanaf dag 1 een probleem.

Vervolgens gaat de Maatschappij van Weldadigheid over naar een commercieel model waarbij men tegen lagere kosten (dan de overheidsbegroting heeft) de zorg van bedelaars, wezen, vondelingen e.d. overneemt. Aalmoezeniershuizen kunnen hun mensen naar Drenthe overplaatsen. Na Frederiksoord (naar de 2e zoon van Willem I, die voorzitter van de Maatschappij is) volgen Wilhelminaoord (naar Wilhelmina van Pruisen), Willemsoord (naarm Willem II, de broer van Frederik), Ommerschans en Veenhuizen. Frederiksoord-1 was om van alles uit te proberen en een proof of principle te leveren. Vandaar de term Proefkolonie.
Met dit businessmodel kon op de dure zorg (die vooral nog door kerken werd geregeld) bespaard worden. Daarbij was ook heropvoeding aan de orde. De Maatschappij zag toe op zedigheid, vlijt e.d. Men vroeg en kreeg mogelijkheid van rechtspraak en straffen.

Waar de eerste (al of niet terecht geselecteerde) kolonisten al klachten naar hun thuisfront stuurden, werd dat niet minder met het meer commerciele model waarin de heropvoeding meer nadruk kreeg. Sommige kolonisten wilden terug, anderen moesten terug omdat ze niet voldeden. Dat leidde tot kritische geluiden in de steden die de lidmaatschapsgeldenen moesten innen. Binnen 10 jaar was een fors deel van het enthousiasme van de lokale commissies van de Maatschappij verdwenen.
Na verloop van tijd was reorganisatie dan ook onvermijdelijk. Ommerschans en Veenhuizen werden later in de 19e eeuw overgenomen door de overheid, de andere drie zijn nog steeds in eigendom van Mij van Weldadigheid. De laatste plaatselijke commissies verdwenen pas in de 60er jaren van de 20ste eeuw.

Terugkijkend was de Maatschappij van Weldadigheid opvallend professioneel qua schaal (de eerste Nederlandse goede-doelen-inzameling en daarmee voorloper van Mies "open-het-dorp" Bouwman) maar ook amateuristisch in de uitvoering. Er waren bijvoorbeeld geen landbouwkundigen betrokken: de permanente commissie geeft uit Den Haag aanwijzingen voor het inkuilen van aardappelen: de 1e oogst gaat verloren door strenge vorst in strenge winter, de 2e door broei. Ook zijn er geen deskundigen met ervaringen in het weeskinderen uitplaatsen in het vizier. Er is een enorme administratie per kolonist waar men ook niet door heen kwam: er moest precies bijgehouden worden hoeveel werk een kolonist voor de Maatschappij uitvoerde, en er waren inhoudingen voor van alles en nog wat (schoolgeld, kerkegeld, huur land etc).
Uiteindelijk heeft het initiatief weinig gedaan voor de armoede, die werd in de 19e eeuw alleen maar groter. Maar het was een manmoedige poging en heeft in ieder geval het aanzien van Drenthe verandert – en misschien ook ons beeld over Drenthe.

Het boek is een aanrader. Het geeft een mooi inkijkje in de gang van zaken in begin 19e eeuw, qua landbouw en qua sociale organisatie van het land. Ook toen waren er al discussies of de armoedigen uit de steden niet de Duitse hannekemaaiers (die jaarlijks het gras en graan kwamen maaien) konden vervangen. En een mooi inzicht wat er uit de stad allemaal aan mest (straatvuil, schoorsteenroet, etc.) als mest naar het platteland werd verscheept.
Het boek is leuk geschreven door de belevenissen met de eerste 52 kolonisten centraal te stellen, met veel mooie letterlijke citaten uit de vele correspondentie van die tijd. Die goed geconserveerd is (met als uitzondering een periode die kwijt is uit de tijd van de plaatsing van twee kinderen met de naam Der Nederlanden, maar dat is een zijlijn voor royalty-watchers).
Een paar jaar geleden kwam ik door Frederiksoord en stopte er voor de koffie. Een aanrader: lees het boek van Schackmann en ga deze zomer kijken naar een open museum, met de huisjes op linie 1 aan de weg van Wapserveen naar Steenwijk.  

Geen opmerkingen: