donderdag 20 augustus 2015

Marginaal

Terug naar de geschiedenis van het economisch denken, aan de hand van Samuels et al. - The History of Economic Thought. We waren gebleven bij het marginale denken. Peter Groenewegen wijdde er in het betrokken boek een hoofdstuk aan inzake de Engelse marginalisten: Jevons, Marshall, Pigou. We zitten dan rond 1900.
Jevons maakte geen onderscheid tussen nut en plezier. Zijn inzicht was dat het gaat om wat er door een aankoop of handeling aan nut wordt toegevoegd. Nut was voor hem de verhouding wat er extra wordt verkregen en wat je al hebt (van het betrokken goed of nut). Hij bekeek het dus incrementeel of maringaal. Op die manier analyseerde hij de arbeidsinzet: maak je nog een uurtje extra, wat levert dat je op.
Jevons gebruikte zelf het woord marginaal niet overdadig: "we shall seldom need to consider the degree of utility, except as regards the last increment which has been consumed, or, which comes to the same thing, the next increment which is about to be consumed." Hij noemde dat de final degree of utility. Voor hem ging economie over hoeveelheden en was dus per definitie mathematisch. Hij hield er ook nog een zonnevlekken-theorie op na, en bestudeerde het dierwelzijnsissue en de drankproblemen.

Het was Alfred Marshall die het woord marginal promootte, en hij ontleende dat in zekere zin aan de landbouweconomie, nl. Von Thunen's  Der Isolirte Staat.  "We must go to the margin to study the action of those forces which govern the value of the whole".
Marshall zelf synthetiseerde de economische kennis langs deze lijn in zijn belangrijke tekstboek Principles of Economics. Dat zelfs in mijn studententijd nog bekend stond als "it's all in Marshall", hoewel er toen al weer veel theorie was toegevoegd. Marshall hield overigens niet van wiskunde: zijn beroemde diagrammen met vraag en aanbodcurves stopte hij in voetnoten en formules in een bijlage. 

Ook in mijn studietijd was het kwartje van het marginalisme overigens niet overal gevallen. Het feit dat de waarde van de landbouwgrond (the value of the whole) bepaald wordt door de laatste transacties (the margin), leverde nog discussie op. Het LEI waardeert zo de landbouwgrond in Nederland. Maar natuurlijk is die margin de margin niet meer als 50% van de grond ineens te koop wordt aangeboden, zoals boeren en  banken merken op het moment dat een sector in de problemen komt en er geen kopers voor kassen of stallen meer zijn. At the margin verhoudt zich in discussies heel slecht met zwart/wit denkers. Je kunt niet zeggen of een biertje goed of slecht is, het hangt er vanaf of je er al 5 op hebt.

De opvolger van Marshall in Cambridge (UK) was Arthur Pigou. Hij bouwde Marshall's werk uit naar de welvaartsanalyse waaronder berekeningen van het nationaal inkomen. Hij keek daarbij ook naar verdelingsvraagstukken: de nationale welvaart stijgt als de totale welvaart stijgt en de armen niet slechter af zijn, of stijgt als de totale welvaart gelijk blijft en de armen beter af zijn.
Het beroemdst is hij met de definiëring van het begrip extern effect die uit de welvaartsanalyse voortvloeide: de welvaart wordt ook beïnvloed  door een effect van een handeling op iemand die niet bij die handeling betrokken is.

Geen opmerkingen: