donderdag 28 juli 2016

De stabilisatie in de prijstheorie

Een mooi overzichtshoofdstuk in het boek van Samuels et al is dat van Roger Backhouse die laat zien hoe de diverse bijdragen aan de prijstheorie tussen 1920 en 1955 leidde tot een consensus die Samuelson uiteindelijk opschreef. Die was gestoeld op 5 punten:

·          het concurrerende evenwicht van vraag en aanbod waarbij de concurrentie inhield dat mededinging voorkwam dat individuele spelers invloed hadden op de prijs

·          vraag komt van de consumenten en daar is verder weinig van te zeggen, anders dan een simpele (ordinale) nutsfunctie. Geen links met psychologie of zo iets.

·          Ook al gebruikten managers andere vuistregels, bedrijven werden verondersteld winst te maximaliseren

·          Imperfecties bestaan (oligopolie etc.) op het moment dat de spelers invloed hebben op de prijs

·          Welvaartsfuncties zijn individueel.
Ondanks deze nuttige synthese overtuigde dat niet iedereen. Knight publiceerde zijn studie over risk, uncertainty and prices, en maakte duidelijk dat de theorie toch wel erg veel eisen stelt die je in de praktijk niet herkent. J.M. Clark, een bekend bedrijfseconoom, kwam met de studie naar overhead costs, die afnemen per eenheid product bij oplopende productieomvang: hoezo stijgende kosten bij meer productie? Hayek wees op het feit dat het marktproces informatie genereert en beschikbaar maakt. Dat werd niet alleen in de socialistische aanpak van de centrale planner vergeten (de aanleiding voor zijn boek) maar ook in de karikatuur van de volledige mededinging.

Bain, een leerling van Chamberlin passeert ook nog de revue in dit hoofdstuk. Hij zette de marktstructuur om in het structure-conduct-performance paradigma. Machlup verdedigde de winst maximalisatie door te stellen dat een ondernemer de theorie niet hoeft te kennen om er aan te voldoen: een chauffeur hoeft ook de autotechniek niet te begrijpen. Als ze zich, in de woorden van Friedman, maar “as-if” gedragen.
Met de synthese van Samuelson werden er nog al wat zaken terzijde geschoven, die later toch weer interessant bleken te zijn. Consumententheorie die trachtte de vraag te verklaren, verdween uit beeld. Bovenal werd het idee van mededinging als een (evolutionair) proces terzijde geschoven voor meer statische modellen. De rol van de wiskunde zou daarin wel eens een grote rol kunnen hebben gespeeld. Sommige van de andersdenkende waren minder begaafd in het presenteren van hun argumenten in algebra. Die wiskunde was goed voor de wetenschappelijke standing, maar had dus ook een nadeel. Backhouse sluit af met: “For earlier generations, mathematical models, when they were used, instantiated economic theory, whereas for the later one, they became the theory. Perspectives that could not be captured within the mathematical apparatus were no longer regarded as part of the theoretical core”.

Geen opmerkingen: